Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], O God! Gij hadt ons [10]verstoten, Gij hadt ons gescheurd, Gij zijt toornig geweest; [11]keer weder tot ons. 10. Dit ziet op de nederlagen en verwoestingen, die Israel geleden had, zo ten tijde als Saul met zijne zonen en het ganse heirleger verslagen was van de Filistijnen, [zie 1 Sam.31:6,7], als op den gevolgden langen inlandsen krijg tussen het huis van Saul en David, 2 Sam.3:1; idem de voorgaande ellende, die Israel dikwijls overkomen waren in de laatste tijden der richters, Richt.13:1, en Richt.15:11; 1 Sam.4:2,10,11, en 1 Sam.13:19. 11. Of, Gij zult weder tot ons keren. Dezen troost kon David scheppen uit de victorie, die God bereids verleend had tegen de Syriers, en voorts uit de oorzaak onder vs.8 verhaald.